In memoriam Pim De La Parra
Tur kos bon pa bo, Pim!
Door Ini Statia
Velen hebben over Pim geschreven en gesproken. Zovelen op wie Pim een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten, een indruk die blijkbaar niemand die hem kende en mij ook niet onberoerd heeft gelaten.
Toen ik als jonge studente in 1976 in een Groningse bioscoop samen met mijn Surinaams-Antilliaanse ex-vriend John voor het eerst Wan Pipel zag, werd die film meteen een van mijn favorietste films allertijden. We genoten ervan, dicht tegen elkaar gekropen.
Onbegrijpelijk vind ik het nog steeds, als ik jaren later lees over de flop ervan in Nederland. Wist ik veel! Terwijl Wan Pipel voor ons juist een feest van herkenning was!
Een diepere afgrond tussen ons, Antilliaanse en Surinaamse kijkers en de Nederlandse kijker bestond niet. Ik werd meteen een fan, meer van de film dan van Pim. Hij raakte een diepe snaar: tot in de kleinste kiertjes van mijn jonge ziel drongen het verhaal, de beelden, het spel, de zang en de muziek ervan binnen. Hemel en aarde bewogen ze om de naam Pim de la Parra voor de rest van mijn leven in mijn geheugen gegrift te krijgen.
Hoe kon ik op dat moment bevroeden dat ik jaren later, werkelijk een eeuwigheid, minstens 44 jaar later, vier jaar lang in een intensieve persoonlijke correspondentie met Pim zou belanden? Hoe kon ik weten dat ik honderden persoonlijke brieven van hem zou krijgen, een in mijn ogen een ster, een beroemdheid ver weg in een leven dat ik niet kende? Als iemand mij dat toen had voorspeld, had ik dat niet geloofd. En toch is het gebeurd. Alsof alle engelen van het Universum samenspanden en aan allerlei onzichtbare touwtjes trokken.
Op 30 december 2014 plonsde pats boem de eerste directe e-mail van Pim in mijn inbox. Daarvoor kreeg ik al mailtjes van hem van Lucia Nankoe doorgestuurd. Lucia stuurde mij steeds vaker e-mails met cc aan Pim. Ik was daar lang verbaasd over. Wat moest ik ermee? Waarom krijg ik zomaar ongevraagd e-mails van Pim, terwijl ik hem niet persoonlijk ken? Mijn schroom om te reageren duurde zes jaar, voordat ik zelf voor het eerst impulsief op ‘reply’ drukte en spontaan reageerde op een artikel over dochter Nina in de Volkskrant, dat Pim mij en vele anderen stuurde. Zes jaar lang had ik tot op dat moment met de regelmaat van de klok de columns van Pim Hallo Paramaribo! en tientallen andere e-mails ontvangen, zonder dat ik ooit antwoordde.
Al deze bijzondere feiten zijn nu voor altijd in mijn geest opgeslagen. Waarom reageerde ik op dat moment wél? Kwam het door de coronapandemie, een lockdown dag in het eerste kwartaal van 2020 in Curaçao? Was het de verstilling, de stilte in en om mij heen? De ideale sfeer om te schrijven! Ik dacht (of dacht helemaal niets): ik reageer gewoon even, ik bedank Pim voor zijn mailtjes van al die jaren, schrijf hem dat ik zijn dochter een kanjer vind en ga daarna weer vrolijk verder met mijn leven. Het zou hoogstens tot een paar beleefdheidsuitingen blijven over en weer.
Maar niets was minder waar! Het barstte los. Ik was niet te houden, vooral nadat Pim mij met een spervuur aan vragen bombardeerde. Of ik misschien uit Sint-Eustatius kwam? Ben je betoeterd? Hoe kóm je erbij? Nee, dat kon ik niet accepteren, ik moest hem over mijn Bonairiaanse roots schrijven. Op zijn beurt schreef hij me ontelbare keren over zijn levensverhaal, zijn familie, de vrouwen in zijn leven, vrienden en vooral vriendinnen, veroveringen, uitspattingen, zijn vaak voor mij onbegrijpelijke, zweverige, esoterische filosofie, zijn werk, de overdrijvingen, uitweidingen. Alles was groots, barok, wijdlopig, zelfs zijn zwierige handschrift als ik iets met de luchtpost van hem ontving, zijn voortdurend zichzelf tegenspreken, onze onvermijdelijke, heftige virtuele botsingen en de evenzeer weer dramatische verzoeningen. Werkelijk jazzy!
Pim bleek mijn vader en zelfs mijn huis op Bonaire te kennen. Bonaire was hem lief. Zijn op Bonaire gefilmde Odyssée d’Amour was hem lief. Zo ontdekten we geleidelijk wat ons bond, nieuwsgierig naar elkaar film- en boekdieren. Onze meningsverschillen lieten we voor het was, de lieve vrede.
Pim kwam vaak stellig en gedreven op mij over, maar zijn brieven werden de laatste tijd milder, zachter, eerlijker. Hij kon een echte lieve gentleman zijn. Wellicht besefte hij hoe bevrijdend het was om op den duur, als bij de schillen van een ui, maskers te laten vallen, het ego vaarwel te zeggen, zich op het onbekende voor te bereiden.3
De pandemie heeft mij tot Pim gebracht. Diezelfde pandemie heeft ervoor gezorgd dat ik weer was gaan schrijven. Ik ben de pandemie dankbaar. Ik begon mijn gedichten te herschrijven en gereed te maken voor publicatie. Maar tegelijkertijd was het mij al die tijd niet gegund om naar Suriname te gaan.
Zullen mijn woorden toereikend zijn? Hoe beschrijf je een ‘vriendschap’ die uit het niets digitaal ontstaat? Noem je zoiets vriendschap, kameraadschap, genegenheid, liefde, een intellectuele kruisbestuiving, verwondering? I don’t know. I really don’t. Alle woorden schieten tekort om dat speciale gevoel te benoemen, dat juist door louter woorden is ontstaan. Het heeft iets puurs, ja toch iets mystieks, het had niets lijfelijks.
Een afstand van ruim tweeduizend kilometer en twee en een half uur vliegen scheidden ons en zouden ons voor altijd gescheiden en tegelijk verbonden houden. Suriname blijft in mijn leven terugkeren. Nu weer. Telkens weer. Ik zal in mijn eentje moeten rouwen.
Er niet fysiek bij zijn. Toch besef ik dat ik daar niet alleen in sta. Pim was van velen. En ik gun iedereen die Pims pad heeft gekruist en vooral zijn dierbare naasten het warme bad van en de liefdevolle herinnering aan de ontregelende, unieke, sprankelende en imperfecte schoonheid van de mens Pim.
Nogmaals: ik heb geen verklaring voor wat míj aan Pim bond, voor wat hem en mij steeds aanzette tot elkaar schrijven, al begonnen mijn antwoorden langer uit te blijven.
Mijn druk leventje was weer opgepakt. Het werd te intens. Tot ruim een maand geleden er weken voorbijgingen en het ineens stil werd: geen e-mails meer.
Ik heb in de afgelopen tien jaar totaal duizend negenhonderd en zesentwintig e-mails van Pim ontvangen, waarvan de meeste persoonlijke brieven waren: een boekwerk!
Maar ik voelde het einde naderen. Ik was bang voor wat ik vreesde: dat ik hem nooit in levenden lijve zou ontmoeten, geen fysiek afscheid kan nemen. Dat doet het meeste pijn. In een van zijn laatste e-mails schreef Pim me, zo nietig als hij ook kon zijn:
“De ambities van het Ego zijn geleidelijk aan uitgedoofden mijn eerzucht & hebzucht zijn onder ogen gezien & opgegeven.
“Ik” bezie mezelf nu als een zandkorrel: volmaakt eenvoudig & zonder verwachtingen.”
Ik schreef hem op vrijdag 6 september 2024 terug wat een prachtige metafoor dat was. Ik wist op dat moment niet dat het zijn sterfdag was. Pim was er klaar voor. Het enige wat “mijn” ego stiekem hoopt, is dat hij ergens toch weet, of dat een of andere engel hem heeft ingefluisterd dat ik hem precies op zijn laatste dag hier op aarde mijn laatste e-mail aan hem schreef.
Tot slot wil ik eindigen met een fragment uit mijn gedicht Overal uit mijn tweede, nog niet gepubliceerde bundel Aan de rand van mijn eiland:
(…) ik had mysteries in je land beleefd,
waar ik je in dorpen, langs rivieren,
in fluisterende wouden bespeurde,
waar de gefilterde lichtstralen van het zuiden
planten, bloemen, dieren beschenen
en de scherpe geuren van de geschiedenis
naast duistere verhalen in bomen hingen.
Zo kwam ik je honderden keren tegen:
in het zuiden en het noorden, bij geliefden,
tijdens droogtes, onweer en wolkbreuken.
Overal vond ik je, overal zag ik je.
En al ben je nu in rook opgegaan,
ik zal jou overal blijven inademen.
Vaarwel, switi Pim! Waka bun! Tur kos bon! Zoals je vaak je brieven aan mij beëindigde.
Ini Statia