Nieuws Curaçao

Antilliaans erfgoed (6): machismo

Gedurende de hele twintigste eeuw zijn er mensen geweest die respect opeisten voor het Antilliaanse sociaal-cultureel erfgoed en de onderliggende gevoelswereld. Hier moet niet alleen aan het materiële erfgoed gedacht worden, zoals constructies voor waterbeheer en landbouw, behuizing en huisgerei. Evenzeer behoort de immateriële nalatenschap ertoe: liederen, religieuze verrichtingen, verhalen, gedragsregels, muziek en zang, kennis van flora en fauna, praktijk van rouwen, dansen, oogstfeesten, tradities van vermaak, kinderspelletjes. Deze en vele andere aangelegenheden vorm(d)en op hun beurt het sociaal-emotionele leven van mensen en vice versa. Dat kunnen we het ‘mentale erfgoed’ noemen.

door Aart G. Broek

Na de afschaffing van de slavernij veranderden de bestaande sociale verhoudingen en bijkomende emotionele gevoelens decennialang bijzonder langzaam en aanvankelijk nauwelijks. Harry Hoetink, bij leven hoogleraar Caraïbische Studies, boog zich over dit mentale erfgoed in zijn roemruchte studie Het patroon van de oude Curaçaose samenleving (1958). Later zou Alejandro Paula in zijn proefschrift From objective to subjective social barriers (1967) Hoetinks bevindingen onderbouwen en nader invullen.

Gedragspatronen

Ten tijde van de slavernij waren bij de respectieve etnische groepen heren- en slavengedragspatronen ontstaan. Die werden nadien onvermijdelijk voortgezet. Tot die sociaalemotionele patronen behoren vermeende eigenschappen als geduld, een afwachtende houding en een zekere mate van onderdanigheid bij de voormalige slaven en hun nazaten. Ambitie, ondernemingslust en zelfzekerheid zouden de sociaaleconomisch krachtiger blanke en licht gekleurde heren kenmerken. Voor de onderliggende Afro-Curaçaose laag was het sowieso geboden om wrijving – of erger – met de machtiger bovenlaag te voorkomen. ‘Beide patronen’, zo meende Hoetink met recht, ‘werden zowel binnen elke groep, dus via de opvoeding, als door het contact tussen de groepen, doorgegeven, aangeleerd en gehandhaafd.’

Verwaarloosd erfgoed, windmolens om water op te pompen
foto Carel de Haseth

Deze sociaal-emotionele patronen zijn tot diep in de twintigste eeuw krachtig aanwezig en zeker nog in de decennia voor de Tweede Wereldoorlog. Opmerkelijke manifestaties zijn zelfs tot op de dag van vandaag te ontwaren, al behoren de ‘heren’ inmiddels meer dan eens juist de nazaten van de slaven toe. De dagen van slavernij mogen voorbij zijn, die gedragspatronen voed(d)en vernederingen en de angst voor nog meer vernederingen. Daar hebben we één woord voor: schaamte.
   In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw ergerden Afro-Antilliaanse auteurs als Medardo de Marchena, Willem Kroon en Manuel Fray zich heftig aan die onderdanige opstelling. Fray kritiseerde het lusteloze gedrag en het mijden van confrontaties onder de eigen Afro-Curaçaose bevolking in zijn roman Un yiu di pueblo (Een Volksjongen; 1931/1932). Krachtiger nog is De Marchena in zijn pamflet Ignorancia ó Educando un pueblo (1929); zie kader voor een fragment. In feite trachtten deze schrijvers de slaven- en herengedragspatronen te doorbreken: dát emancipatoire activisme is erfgoed om te koesteren.  

Loser

Niet om te koesteren maar wel kenmerkend voor het mentale erfgoed op de eilanden is het Afro-Antilliaanse ‘machismo’. Het betreft gedragspatronen van mannen onderling, naar vrouwen en naar kinderen. Kenmerkend is afdwingen van onafhankelijkheid en dominantie. Hierbij komt een zekere agressiviteit om de hoek kijken, die meer dan eens in fysiek (huiselijk) geweld tot uiting komt. Machismo is pijnlijk erfgoed op de eilanden, dat met de migratie trans-Atlantisch wordt geëxporteerd naar het moederland – denk in dezen mede aan de hoge criminaliteitscijfers onder Afro-Antillianen in het Koninkrijk.

Immaterieel erfgoed – Yaya, verbeeld door Norva Sling, Yaya
Oppas – collectie Museum Savonet Curaçao – foto Aart G. Broek

Sommige connaisseurs van het Afro-Antilliaanse erfgoed menen dat het agressieve handelen van de eilandelijke macho’s moet worden toegeschreven aan de slavernij. Sterker nog, zo is de stellige overtuiging opgetekend uit de mond van een vermeende kenner dat slaven werden ingezet als ‘fokkracht’ en dat ‘die gedachte van fokstier doorwerkt in de associatie van mannelijkheid met het verwekken van veel kinderen bij verschillende vrouwen, zonder de verantwoordelijkheid van de opvoeding op zich te willen nemen’.
Die foklast van het verleden is door tal van nazaten van de slaven na honderdvijftig jaar blijkbaar niet af te werpen. Anderzijds, waar zou het aan moeten worden toegeschreven dat er toch tal van Afro-Antilliaanse mannen zijn, die dit wel flikten? Hadden zij andersoortige voorvaderen? Zijn zij geen macho’s? Eerst maar eens wat rechttrekken. Enigszins chargerend kan gesteld worden dat het gewelddadige Afro-Antilliaanse probleemgeval – op Curaçao, in Dordrecht, Rotterdam, Den Helder of welke gemeente dan ook – geen macho is maar, in de hedendaagse terminologie, een loser.

Macho

Een macho kenmerkt zich namelijk door drie gedragingen: hij zorgt voor de bevruchting van een of meerdere vrouwen, verdedigt degenen die van hem afhankelijk zijn en zorgt dat die niets tekortkomen om te overleven.

De macho zoals hier bedoeld en het daarbij komende dominante gedrag zijn een wereldwijd gegeven, al sinds mensenheugenis: van Nieuw-Zeeland tot in Nederland, van de Sambia in Nieuw-Guinea tot de Inuit in Groenland, van China tot in Latijns-Amerika, van honderden Afrikaanse stammen tot in alle Arabische landen – in landen en bij sociaal-culturele bevolkingsgroepen mét en zónder slavernij. Hiermee vormt een deel van de jonge Afro-Antilliaanse man­nen een opmerkelijk contrast.

Deze mannen weten zich wél voort te planten, maar van de andere twee kerntaken van het machismo – ‘verdediging’ en ‘zorg’ voor vrouw(en) en kinderen – brengen zij verrekte weinig terecht. De wedijverende prestatiedrang die bij die kerntaken behoort, is wel meegekomen – met geboorte en door socialisatie -, maar de concrete invulling dwingt geen brede maatschappelijke bewondering af. Integendeel, dat handelen is maatschappelijk desastreus. Terwijl juist dát het machodom wereldwijd kenmerkt, waar het verdediging en zorg betreft. Machismo is bovenal maatschappelijk constructief.

(im)materieel erfgoed in aanbouw ~ the cathedral of thorns door Herman van Bergen, Curaçao

Menselijk

Ongetwijfeld ligt het niet binnen ieders mogelijkheden om dergelijk constructief gedrag zonder meer te vertonen.  Dit behoeft niet op voorhand of exclusief zijn ontstaan door gebrek aan capaciteiten, maar vooral ook door een rampzalige opeenstapeling van opvoeding, onderwijs, irreële verwachtingen, etnische discriminatie en andere vormen van beschaming en vernederingen. Deze vormen de voedingsbodem van de angst voor nog meer vernederingen, zoals gezegd voor schaamte. Hiertegen kan men zich wapenen door agressief gedrag – daarvan getuigt de loser (bizar genoeg dus meestal ‘macho’ genoemd).

Aanvullende gedragskenmerken zijn wantrouwen, geen verantwoordelijkheid aangaan, bagatelliseren van consequenties van eigen handelen, schuldvraag van ongunstig gedrag buiten zichzelf en de eigen groep leggen, de zichtbare versierselen van succesvol handelen vertonen (zoals bezwangeren van vrouwen). Alle zijn dit evenzovele gedragingen die maatschappelijk onwenselijk zijn en zodoende geen waardering opleveren, wat de afwijzing versterkt en zodoende nieuwe brandstof voor agressie vormt.
Betreft het hier een uniek mentaal erfgoed van Afro-Antilliaanse bodem? Nee, zeker niet. Schaamte is een algemeen menselijk fenomeen, waaraan een waaier van consequenties is verbonden, wereldwijd. Afhankelijk van je mogelijkheden aan macht, de omstandigheden en de te verwachte gevolgen bewegen we naar ‘onderdanigheid’ dan wel ‘agressie’. Er is aan te ontsnappen, zo maken vele waarachtige Afro-Antilliaanse macho’s duidelijk.

In de discussie over erfgoed moet de vraag gesteld worden waarop je de nadruk wilt leggen in onderwijs, musea en toeristische attracties: de vernedering of de constructieve tegenspraak. Kortom, wil je een museum over slavernij of over emancipatie?


Dit is de zesde beschouwing naar aanleiding van de tweedelige uitgave Antilliaans erfgoed onder redactie van Gert J. Oostindie en Alex van Stipriaan.

Deel dit artikel