Migranten uit kolonies waren erg actief in het verzet
DEN HAAG – Deze week verscheen Het koloniale en slavernijverleden van Hofstad Den Haag bij uitgeverij Boom. Hierin wordt ingegaan op de rol van Haagse elites en hun koloniale belangen, op de aanwezigheid van tot slaaf gemaakten uit Afrika en Azië in de Hofstad, en ook op de belangen en betrokkenheid van het huis van Oranje-Nassau. Beschreven wordt hoe de koloniale geschiedenis en de dekolonisatie directe sporen in de stad achterlieten. Ook vooroorlogs antikoloniaal activisme, de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse migratie vanuit de koloniën naar Den Haag komen aan de orde.
Op Historiek.net plaatsen de auteurs van dit artikel, Esther Captain en Valika Smeulders, een fragment uit het boek, over de verzetsstrijders uit het Caribisch gebied en Nederlands-Indië die oververtegenwoordigd leken in het verzet.
Karel Michielsen was een Indische jongen en daar was hij trots op. Hij zei eens: ‘Is het je ook opgevallen hoeveel mensen uit Indië actief zijn geweest in oorlog en verzet? Statistisch gezien zijn we sterk oververtegenwoordigd.’ En hij noemde een lange rij prominenten uit de periode die langzamerhand vaderlandse geschiedenis is geworden, om zijn stelling te onderbouwen. ‘Dat komt omdat we een bijzonder soort zijn.’
Deze passage komt uit een in memoriam voor Karel Michielsen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogsvlieger en Engelandvaarder was. En hoewel hij als Indische jongen claimt dat juist ‘zijn’ Indische groep een speciale rol had gespeeld in het verzet tegen nazi-Duitsland, komen we deze oververtegenwoordiging eveneens tegen in het aandeel van strijders uit Suriname en de Antilliaanse eilanden, die in het Nederlandse verzet tegen de Duitse overheersing actief waren. Wat betekende de Duitse bezetting voor migranten uit de kolonies, wie kozen voor het verzet, waarom deden zij dit, en hoe liep het met hen af?
De mensen die voor de Tweede Wereldoorlog vanuit Nederlands-Indië en het Caribisch gebied naar Nederland migreerden, kwamen vooral voor scholing en studie. Het was een beperkte groep die zich dat kon permitteren; het betrof enkele duizenden mensen uit de midden- of hogere klasse.
Witte migranten uit de Cariben stuitten hier aanvankelijk op weinig problemen. Maar zwarte migranten en mensen van kleur konden te maken krijgen met discriminatie in het doorlopen van hun studie, en in het vinden en behouden van werk op niveau en van huisvesting.
Actief
De uitspraak van Michielsen over de oververtegenwoordiging van mensen uit Indië actief in oorlog en verzet is niet te staven volgens de auteurs, vooral omdat het moeilijk is om cijfers te verzamelen over aantallen Nederlanders en mensen met een koloniale achtergrond. Dát zij zeer actief waren, is wel te verklaren.
Om te beginnen bevonden zich onder deze groep veel studenten: onder hen is relatief veel verzet gepleegd. Zo hieven studentenverenigingen zich op omdat zij weigerden hun Joodse leden te royeren. Maar liefst 85 procent van de studenten weigerde in 1943 bovendien het tekenen van de verplichte verklaring van loyaliteit aan het Duitse Rijk.
Omdat studenten meestal nog geen gezin of betrekking hadden, waren zij minder gebonden. Daarnaast waren zij jong, sterk, vaak tijdens hun studie getraind in autonoom denken, en konden zij terugvallen op onderlinge verbondenheid, ook na de opheffing van de studentenverenigingen.
Voor migranten uit de kolonies is nog een aantal andere motieven denkbaar. Opgegroeid in Nederlands-Indië en het Caribisch gebied, beschikten zij ten eerste over een bredere kijk op zaken in het leven:
‘Ik had net als andere Indische mensen een kosmopolitische geest. Je verplaatst je gemakkelijk, je bent minder honkvast.
Aldus verzetsstrijder Peter Tazelaar. Omdat het contact met hun geboorteland was verbroken en de meeste studenten zonder hun ouders in Nederland verbleven, konden zij ten tweede onafhankelijk beslissen of zij de riskante stap zouden nemen om tot het verzet toe te treden.
Ten derde waren migranten uit Nederlands-Indië en het Caribisch gebied opgegroeid in een systeem waarin ras en hiërarchie aan elkaar gekoppeld waren. In de gekoloniseerde samenlevingen in Nederlands-Indië en de Cariben hadden zij meegemaakt hoe het was om op basis van herkomst en uiterlijk niet dezelfde mogelijkheden op de maatschappelijke ladder te hebben als Europeanen.
Ten vierde werd daar in Nederland nog een schepje bovenop gedaan. Hier aangekomen voor scholing en ontwikkeling, ondervonden sommigen opnieuw buitensluiting. Zo werd het caféhouders in 1942 verboden nog langer ‘suriname-negers en hun barbaarse muziek’ te laten optreden. Het is mogelijk dat migranten uit Nederlands-Indië en het Caribisch gebied door deelname aan het verzet wilden onderstrepen ‘echt Nederlander’ te zijn.
Ten vijfde herkenden zij vanuit hun achtergrond sneller dan anderen het gevaar van uitsluiting op basis van racisme en antisemitisme, en kwamen zij hiertegen in verweer door deelname aan het verzet tegen de Duitse overheersing.
Ten slotte waren migranten al decennia actief in de antikoloniale strijd tegen Nederland, onder meer via de Communistische Partij Nederland. Zij beschouwden hun verzetsdeelname als een voortzetting van hun strijd tegen imperialistische, koloniale machthebbers, die tijdelijk werd opgeschort in het kader van de wereldwijde bestrijding van het fascisme en het behoud van democratische principes.