Geschiedenis

De schone schijn van inclusie: Hoe de witte elite diversiteit manipuleert

WILLEMSTAD – In Nederland zijn het vooral de luidruchtige voorstanders van ‘diversiteit en inclusie’ die ironisch genoeg zelf voornamelijk uit een overwegend witte sociale klasse komen. Ondanks de schijn van diversiteit blijft deze klasse opvallend homogeen en beperkt in kleur.

In onderstaand artikel onderzoekt Aart G. Broek de rol van de professional-managerial class binnen de Nederlandse samenleving en hun omgang met vraagstukken rond sociale rechtvaardigheid en historische verantwoordelijkheid. Hij belicht hoe deze klasse, ondanks hun dominante positie en pretenties van vooruitgang, vaak bijdraagt aan de handhaving van bestaande ongelijkheden, en hoe de façade van deugdzaamheid uiteindelijk meer schade aanricht dan bijdraagt aan werkelijke inclusie en verbinding.

Een façade van deugdzaamheid

De sociale laag in Nederland die luid roept om invulling te geven aan ‘diversiteit en inclusie’ kleurt zelf hoofdzakelijk wit. De overwegend blanke professional-managerial class – zoals deze in passend Nederlands heet – kent natuurlijk wel enkele goed opgeleide moslima’s, wellevende Aziatische nerds en decente Antilliaanse nazaten van slaven in haar gelederen. In Nederland is geen klasse als de PMC echter zo weinig gekleurd als deze. Juist die klasse bepaalde dat er excuses voor het slavernijverleden kwamen. Een façade van deugdzaamheid.

door | Aart G. Broek

Karl Marx (1818-1883) en Friedrich Engels (1820-1895) meenden dat Westerse samenlevingen met de nodige vaart naar twee klassen – heel ongelijkmatig in grootte – zouden toegroeien, te weten het proletariaat en de bourgeoisie. De eerstgenoemde had niet meer dan zijn (loon)arbeid te vergeven, de laatstgenoemde bezat in overrompelende mate het kapitaal, de productiemiddelen.

Kleinburgers

Er was nog de zgn. petit bourgeoisie van zelfstandige ambachtslieden, winkeliers en keutelboeren met een weinig aan productiemiddelen als een werkplaats, winkel of een stukje grond. Deze klasse kleinburgers leek kwijnende door de groeiende industrialisatie en zou, zo meenden Marx en Engels, onvermijdelijk vervallen tot het proletariaat. Door die enorme massa proletariërs zou binnen afzienbare tijd – na een onvermijdelijk gewelddadige revolutie – een nieuwe maatschappelijke orde worden opgebouwd.

De geschiedenis pakte anders uit dan marxisten verwachtten. De klasse van de ‘oude’ kleinburgers nam juist in omvang toe in plaats van opgeslokt te worden door het proletariaat. Daarenboven voegde er zich in de loop van de twintigste eeuw een enorme ‘nieuwe’ groep van kleinburgers aan toe. De economische structuurveranderingen zorgden voor witte-boorden-werkenden die, al dan niet met een vast contract, hun arbeid verkochten in (semi-)overheidsorganisaties, kantoren van nationale en internationale bedrijven, als kleine zelfstandigen (die dagloners heten tegenwoordig zzp’ers). De petit bourgeoisie onderscheidt zich van het proletariaat door hogere (beroeps)opleidingen, potentiële groei in vermogen en status, een levensstijl ter onderscheiding van proletariërs, individualisme en fikse onderlinge competitie.

Sociale geleding

De  ‘oude’ en  ‘nieuwe’ kleinburgers hebben echter gemeenschappelijk de existentiële angst (weer) in de sociale klasse van het proletariaat te vallen. In materiële zin is het proletariaat er de afgelopen decennia overigens flink op vooruit gegaan en soms beter aan toe dan menig kleinburger. Dit neemt niet weg dat die klasse in belangrijke opzichten verschilt van de kleinburgers, waaronder een beperkte mogelijkheid van sociale stijging, een voorkeur voor praktijkonderricht en een eigen culturele levensstijl waarin saamhorigheid en lokale verbondenheid leidend zijn.

            De socioloog Daniel Evans heeft een overtuigend onderzoek naar de sociale geleding van Westerse samenlevingen verwerkt in zijn studie A Nation of Shopkeepers; The Unstoppable Rise of the Petty Bourgeoisie (Londen, 2023). Op creatieve wijze maakt hij gebruik van marxistisch gedachtegoed en weet daar evenzo helder afstand van te nemen of dit aan te vullen gegeven economische ontwikkelingen. Dit maakt het mogelijk om tevens de opkomst en nadrukkelijke aanwezigheid te beschrijven van de vrij recent ontstane professional-managerial class.

Net-niet elite

Deze PMC weet nog slechts de kleine en moeilijk doordringbare klasse van uitzinnig vermogende  bezitters van productiemiddelen boven zich. Door Marx cum suis werd dit de bourgeoisie genoemd, nu spreken we vaak van de 1%. Ook al zijn de PMC-leden vrij vermogend, praktisch vormen zij ‘de net-niet elite’. Deze kwalificatie gaf de publicist Dylan van Rijsbergen als titel mee aan zijn recent verschenen studie naar deze toplaag (De net-niet elite; Hoogopgeleiden tussen macht en meritocratie, Zutphen, 2024). Vanuit de top van het weidse sociale middensegment vormen de hoogopgeleide professionals, topmanagers en bestuurders een ongekend invloedrijke laag.

‘Zij zijn het,’ stelde Ewald Engelen in een interview met Evans, ‘die in staat en bedrijf de regels bepalen, de toekomst uitstippelen, de plannen maken. Die het in de politiek voor het zeggen hebben, de universiteit bemensen, de media bevolken. En die, als bezitters van de definitiemacht, bepalen wat de politieke agenda is, waar het publieke en politieke debat over gaat, wat de bandbreedte van acceptabele oplossingen is, die de goede smaak bewaken en bepalen welke morele standpunten juist en welke verwerpelijk zijn.’ (de Groene Amsterdammer, nr. 23, 5 juni 2024)

Barrière

Kortom, een welgestelde en uiterst geprivilegieerde klasse die het de onderliggende klassen verrekte lastig maakt, met name door de rol die opleidingen spelen. Van Rijsbergen: ‘Waar scholing het volk toegang gaf tot een nieuw segment aan beter betaalde banen, daar werd diezelfde scholing tegelijkertijd een barrière voor anderen. Niet iedereen was immers in staat om zo’n opleiding te doorlopen, […]’ Hij wijst vervolgens op de hoge mate van egocentrisme onder PMC-leden.

Hoe begrijpelijk ook dat mensen hun kwaliteiten en de geboden mogelijkheden aanwenden om in de bestaande hiërarchie vooruit te komen en zich te nestelen in PMC-gelederen. ‘De uitdaging is echter om solidair te blijven met de mensen die achterblijven’. Hier wringt de schoen in ernstige mate. De nadruk is komen te liggen op ‘gelijke kansen’, maar aangezien deze slechts in beperkte mate zijn te realiseren, krijgen we nooit gelijke uitkomsten. Zowel winnaars als verliezers zijn onvermijdelijk, zeker in een meritocratische samenleving als de Nederlandse.

Die solidariteit krijgt nauwelijks tastbare invulling. De gepresenteerde deugdzaamheid bedoelt primair het eigen gemoed van PMC-leden gerust te stellen, is eerder belastend dan bevrijdend voor onderliggende klassen, faciliteert bovenal de eigen professionals, managers en (politiek)bestuurders. Zodoende wordt feitelijk de bestaande ongelijkheid aangescherpt. Illustratief in dezen is de respons van de PMC op de lobby voor erkenning, excuses en herstel(betalingen) inzake het slavernijverleden.

Angst voor terugval

De nazaten van de slaven in Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen zijn de afgelopen decennia in grote getalen neergestreken in Nederland. Zij nestelden zich – zoals het overgrote deel van migranten – in het proletariaat en de geledingen van de kleinburgerij die Nederland kent. Die klassen hoeven de boodschap van ‘diversiteit en integratie’ dan ook niet aanhoudend ingewreven te krijgen, want het is de praktijk van alledag. Ook het verwijt uit PMC-gelederen van discriminatie en racisme mag wel wat minder aanmatigend richting de onderliggende klassen gestuurd worden. De migranten komen allen uit onverdeeld etnisch discriminerende samenlevingen (zoals op de eilanden). Zij zijn zodoende wel wat gewend als slachtoffer én – niet minder – als discriminerende actor.

Evenals de autochtone kleinburgers koestert het aanzienlijke aantal aan nazaten van slaven in de kleinburgerij de verworvenheden aan welzijn en welvaart, verlangt naar meer wanneer maar mogelijk, én vreest vanzelfsprekend de altijd aanwezige mogelijkheid van een sociaaleconomische terugval. Sinds de afschaffing van de slavernij in 1863 hebben de nazaten al een enorme emancipatoire ontwikkeling vorm en inhoud gegeven, veelvuldig in nauwe samenwerking met blanken. Gegeven de vorderingen zijn de nazaten – als menigeen in hun klassen – niet zozeer geïnteresseerd in een radicale verandering van het systeem. Zij wensen bij voorkeur meer zekerheid en een betere welvaart dan al verworven. Dit realiseert zich het afgelopen decennium maar moeizaam of in het geheel niet. Stagnatie voor vrijwel eenieder uit die lagen.

De ‘onderstroom van angst en onrust’ – de woorden ontleend aan het werk van Van Rijsbergen – is praktisch een dreigende vernedering. Dit voedt een vrij agressieve – zelfs racistische – opstelling en zorgt voor het aanwijzen van zondebokken. Vanuit een activistische groep nazaten van slaven in Nederland – enigermate ondersteund in Suriname en vanaf de Caraibische eilanden – zijn de zondebokken de blanken: álle blanken, wel te verstaan, vanaf de geboorte tot aan de dood. Activistische kritiek breng je zonder al teveel nuancering. Van dik hout zaagt men planken. Het eisenpakket is alleszins aanvechtbaar beargumenteerd, zoals ik heb aangetoond in mijn beschouwing Je wordt zelf niet wit door anderen zwart te maken (Haarlem, 2024)

Polarisatie

Ogenschijnlijk opmerkelijk is het gegeven dat de politiek bestuurlijke elite de pleidooien serieus heeft genomen, eraan gehoor geeft door honderden miljoenen beschikbaar te stellen voor een museum in Amsterdam en andere projecten die eenieder bewust moet maken van het slavernijverleden.

Deze inschikkelijke houding past de PMC echter naadloos. Het vermeend deugdzaam handelen financieren uit de belastingpot. Een façade aan betrokkenheid optrekken. Smalend criticasters van het PMC handelen moreel de maat nemen. Op geen enkele wijze de daadwerkelijke achterstand van proletarische en kleinburgerlijke nazaten van slaven verlichten. Uitsluitend een zwart-activistische elite – ten dele uit de eigen gelederen – aan de borst drukken. Een select gezelschap aan etnisch geprofileerde kunstenaars, wetenschappers, museale collectiebeheerders, curriculumontwikkelaars en wintipriesters ruimhartig de bühne geven.

Kortom, er worden cultureel progressieve idealen oppervlakkig inhoud gegeven, maar er verandert praktisch verder niets. Ondanks vleiende woorden als ‘verbinding’, ‘gezamenlijk’ en ‘inclusie’ overheerst de polarisatie: zwart versus wit. Met dank aan een zwart-activistische elite én PMC, de klasse van overwegend blanke professionals, managers en (politiek) bestuurders.

Deel dit artikel