Hoge Raad vernietigt hogerberoep-vonnis Eduard Braam
DEN HAAG – De Hoge Raad heeft het advies van de procureur-generaal bij de Hoge Raad in de kwestie Braam overgenomen en het vonnis in hoger beroep van het Gemeenschappelijk Hof op Curaçao vernietigd in het belang der wet. De zaak draait om de interpretatie van de Screeningswet op Curaçao.
De zaak begon toen Eduard Braam als kandidaat-minister in 2021 geconfronteerd werd met een arrest uit 2002 van het Gerechtshof in Amsterdam, waarin hij schuldig was bevonden in een zedenzaak, maar geen straf of maatregel opgelegd had gekregen. Volgens Braam betekende dit dat hij niet als “veroordeeld” kon worden aangemerkt. Dit standpunt werd aanvankelijk verworpen door de rechter in eerste aanleg, maar het Gemeenschappelijk Hof oordeelde in hoger beroep dat er geen sprake was van een veroordeling in de zin van de Screeningswet.
Karel Frielink, die in oktober vorig jaar de procureur-generaal verzocht had om cassatie in het belang der wet in te stellen, legde uit dat hij bij het lezen van het vonnis onmiddellijk twijfels had over de juistheid ervan. Hij kon in de rechtspraak en literatuur geen ondersteuning vinden voor het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof. Daarom verzocht hij de procureur-generaal om deze rechtsvraag aan de Hoge Raad voor te leggen.
De procureur-generaal volgde dit verzoek en stelde dat de premisse van het Gemeenschappelijk Hof – dat een verdachte pas als veroordeeld kan worden beschouwd als er een straf is opgelegd – onjuist was. De Hoge Raad heeft dit standpunt nu bekrachtigd door het vonnis in hoger beroep te vernietigen.
Hoewel deze uitspraak geen gevolgen meer heeft voor de specifieke zaak van Eduard Braam en het Land Curaçao, blijven de rechtsgevolgen van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 7 juli 2023 tussen deze partijen van kracht. Braam kan dus minister worden. Maar de uitspraak van de Hoge Raad biedt wel duidelijkheid voor toekomstige gevallen waarin kandidaat-ministers veroordeeld zijn zonder straf.