Politie en Justitie

Geen straf, toch veroordeeld: impact op toekomst ministersposten Curaçao

WILLEMSTAD – Een belangrijke juridische ontwikkeling heeft plaatsgevonden met betrekking tot de definitie van ‘veroordeeld wegens misdrijf’ in de context van de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers op Curaçao, de screeningswet. De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft in een advies aangegeven dat een schuldigverklaring zonder strafoplegging, bekend als rechterlijk pardon, toch als een veroordeling moet worden gezien.

De PG heeft deze visie vandaag kenbaar gemaakt door middel van een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingediend na een oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in Willemstad. De Nederlands/Curaçaose jurist Karel Frielink had hierom gevraagd.

Het Hof oordeelde dat dr. Eduard Braam niet als ‘veroordeeld’ beschouwd kon worden volgens de Landsverordening integriteit (kandidaat-)ministers (Lvim), omdat hem geen straf was opgelegd. Dit oordeel wordt betwist door de PG, die een verduidelijking van deze kwestie bij de Hoge Raad noodzakelijk acht voor de rechtsontwikkeling en rechtseenheid.

In de achtergrond van deze zaak speelt de Lvim, die stelt dat personen veroordeeld wegens misdrijf niet in aanmerking komen voor een ministeriële post. Braam trok zijn kandidatuur terug na openbaring van zijn verleden, maar vocht de interpretatie van de term ‘veroordeeld’ aan bij het Hof. Het Hof gaf Braam gelijk, maar daar is de PG bij de Hoge Raad het niet mee eens.

De PG wijst in zijn vordering op de totstandkomingsgeschiedenis van het rechterlijk pardon en benadrukt dat binnen het sanctierecht en strafprocesrecht, evenals in de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad, een rechterlijk pardon wel als veroordeling moet worden beschouwd. Dit standpunt, ondersteund door eerdere rechtspraak, vraagt om een duidelijke uitspraak van de Hoge Raad over deze materie.

Pijnlijk

- tekst gaat verder onder de advertentie -

Het Hof in Willemstad, in casu rechters Saleh, Lewin en Verheijen, krijgt een behoorlijke juridische veeg uit de pan. De PG stelt namelijk dat ‘uit de overwegingen in het vonnis (in hoger beroep, dd) niet duidelijk wordt op welke bepaling(en) uit het Wetboek van Strafvordering en op welke arresten van de strafkamer van de Hoge Raad het Hof in Willemstad doelt.’

“Noch in de wet noch in de jurisprudentie heeft de PG aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van de premisse van het Hof”, zo schrijft de PG.

Uitspraak

De uitspraak van de Hoge Raad op deze kwestie is nog in afwachting, maar de implicaties zijn significant. Het kan toekomstige kandidaat-ministers beïnvloeden en vraagt om een zorgvuldige overweging van het verleden bij de selectie van publieke functionarissen.

De vordering tot cassatie in het belang der wet is een zeldzaam en significant juridisch instrument, bedoeld om essentiële rechtsvragen te verduidelijken die van groot belang zijn voor de rechtsontwikkeling en de eenheid van recht. Deze casus onderstreept voor Curaçao het belang van duidelijke definities binnen de wetgeving die de integriteit van (kandidaat-)ministers waarborgt en roept op tot een grondige evaluatie van wat het betekent om ‘veroordeeld’ te zijn binnen de context van publieke dienstverlening.


Deel dit artikel